woensdag 2 februari 2011

Ik hoor een stem, de schreeuw van een gewond dier’


Ik hoor een stem
De schreeuw van een gewond dier.

Er zijn mensen die de maan beschieten
Er zijn jonge vogels die uit hun nest vallen.

De mens moet wakker geschud worden.
Er moet getuigenis gegeven worden,
Zodat het leven bewaakt kan blijven.


Dit gedicht van de Indonesische dichter Rendra is uitgangspunt voor een poppenspel over de vrijheid van meningsuiting en het opkomen voor armen en verdrukten en tegen misstanden als corruptie. Het is een voorstelling met de kracht van de jaren tachtig. Verteld door twee mensen en vele poppen, waarbij Oom Gong (in het Indonesisch Paman Doblang) de belangrijkste is. Hij is de legendarische Indonesische verhaalfiguur, die door de geschiedenis heen is gebruikt door dalangs (poppenspelers) en schrijvers, om datgene te zeggen dat niemand anders zeggen kan.

Ik zag het in het van Ostade Theater, in het gebouw waar Wijnand Duyvendak werkte bij Bluf! en later bij uitgeverij Ravijn. Waar ik zelf begon bij BONK. Waar mensen woonden die ik nog steeds ken en mensen werken voor wie ik nog schrijf. Ach jeugdsentiment. De jaren tachtig doen er niet meer toe, Wijnand heeft er afstand van genomen en drukkerij de Raddraaier, gevestigd in het hetzelfde pand, geeft geen opruiende teksten meer uit. Toch wierp de voorstelling me terug in de tijd.

Dit poppenspel was niet de jaren tachtig in Nederland. Dit stuk ging om de jaren 1965-1996 in Indonesië. Nee zeggen de makers. Het is nodig dat Oom Gong zijn verhaal weer vertelt. Er worden nog steeds mensen onderdrukt in de wereld, vrijheid van meningsuiting bestaat lang niet overal en er zijn nog steeds veel te veel orang miskin, arme mensen. De kracht van vroeger straalt de voorstelling uit. Een kracht om naar terug te verlangen. Een kracht die betrokken is en geen compromis lijkt te dulden.

De wisselwerking tussen de poppenspelers en poppen is soms vertederend. De spelers kijken naar de poppen alsof ze hun woorden niet zelf spreken, maar voor het eerst horen. De poppen zijn vaak overtuigend alsof het mensen zijn.

Er is een moment dat Oom Gong de gevangenis uitkomt. Hij gaat dan naar een militaire parade, omdat zijn bespelers hem uitnodigen. Hij zegt er niet van te houden.

“Ach kom nou Pak Gong, kijk toch het is een vrolijke parade.”

“Jullie kunnen niet met mijn ogen kijken,”
antwoord Oom Gong.

Ik moest hier denken aan het spandoek met Hidup ABRI! (leve het leger!) aan de gevel van het PDI gebouw van Megawati (juli 1996), waar men niet langer naar de pijpen van Soeharto wilde dansen. Het leger greep een paar dagen later in en vijf mensen uit het partijkantoor werden gedood en 149 gewond afgevoerd. Ik weet zeker dat Oom Gong iets van het spanduk gezegd zou hebben, met de prachtig gedragen stem die hij in de voorstelling krijgt.

De spelers zetten vervolgens een masker op, met het gezicht van een even oude Indonesiër, om wel met de ogen van Gong te kunnen kijken. Het is net of er drie mannen naast elkaar staan. Het verschil tussen pop en mens is geheel verdwenen. Dat is mooi en geënt op een eeuwen lange geschiedenis van Indonesisch poppenspel. Oom Gong kan zijn mond niet houden als hij naar de parade kijkt. ‘Stop Korupsi,” of iets dergelijks scheeuwt hij in het Indonesisch.

Hij wordt opgepakt en in elkaar geslagen. Oom Gong kreunt, jammert en steunt.

Dan komt wat ik de mooiste scène van het stuk vind. “Het is genoeg, ze snappen het nu wel,” zegt de speelster, Jet Smeets, tegen de speler, Ista Bagus Putranto. De boodschap ligt voor de hand: het geweld hoeft niet uitgemolken te worden, niet ingewreven, als je nu nog niet snapt dan snap je het nooit. Toch zou het nog een tip kunnen zijn aan de redacties van veel actualiteiten programma’s.

Geen opmerkingen: