woensdag 22 juni 2011

Fotofietsblog


overweldigend / het is de grote schoonheid / die mij eenzaam maakt
Een paar jaar eerder dacht ik aan de overkant en rechts van de foto juist:
een blik op het wad / nergens word ik kleiner van / deel van een geheel


Bakker Raat – sinds 1846 – in Hoorn is gevestigd in een historisch pand. Brood en banket staat er op de ruit. Voor het banket ging ik naar binnen. De keus was beperkt. Het werd een gevulde koek; lekker, maar niet speciaal. De echte bakker Raat zit dan ook in Medemblik.


Medemblik daar reed ik ook door. Bakkerij Raat viel me niet op, wel kasteel Radboud. Dat is een burcht uit de 13e eeuw om de Westfriezen in bedwang te houden. Ik wist niet dat het kasteel bestond. Goed om af en toe eens anders te rijden. Dan zie je meer.


Dat deed ik ook in Zurich. Normaal draai ik er gelijk de buitendijk op. Nu zocht ik een fietsenmaker. Bandenplakspullen, altijd heb ik ze bij me maar nu net niet. “Ga ma maar naar het hotel,” zegt de vrouw waaraan ik vraag of ze een fietsenmaker weet. “Daar hebben ze dat wel,” voegt ze er aan toe. En inderdaad in Hotel De Steenen Man neem ik een biertje en krijg, heel vriendelijk, een doosje vol bandenlichters, plakkers, lijm en een pomp. De band was echter niet meer te maken. Op een platte band ga ik over de buitendijk naar Harlingen om de trein naar huis te nemen. Vanaf die dijk zie ik nog wel zeven lepelaars. Dat is mooi meegenomen.

maandag 13 juni 2011

Simon Gutker is terug



Nee het is niet de echte die weer tot leven is gekomen. Simon de strandvonder is in 1988 gestorven. Maar zijn standbeeld staat er weer. Bovenop de dijk aan de zuidkant van de Hondsbossche Zeewering. Vorige week (3 juni) maakte ik er een foto van. Het stond toen al sinds 23 mei op zijn plek.

Zie ook:
- Mooie zwarte (26 maart 2011)
- Strandvonder (oorspronkelijk 29 november 2010)

zaterdag 11 juni 2011

Een dag met de rivieren







Twee keer lees ik in de trein een artikel over Job Cohen. Eén in de Spits! en het andere in de Volkskrant. Ze gaan over één persoon, maar het goed dat het erbij staat anders zou je het niet zien. De Spits! (een uitgave van De Telegraaf) beschrijft hoe slecht Cohen is als oppositieleider. De Volkskrant roemt zijn krachtige optreden tijdens het debat van donderdag jl. Terwijl ik lees is het landschap buiten groen in alle mogelijke tinten. Het steekt af tegen de grijze lucht. Het had een waarschuwing kunnen zijn.

Op station Amsterdam-Amstel stapt een vrouw in. Ze ploft neer en krabbelt een telefoonnummer op mijn krantje. Ik wil het net gaan lezen. Ze heeft het nummer nog even nodig, zegt ze als ik er naar vraag. Haar tas ligt voor de deur; niemand kan naar binnen. Een man staat te duwen. Ik wil hem net wegschuiven als ze het zelf doet. “Alles zit tegen vandaag,” verzucht ze. Zelf wordt ik gebeld. Het wordt een gesprek over twee gevallen van miscommunicatie tijdens het maken van een folder. Twee keer volg ik een afspraak die zwart-op-wit staat. Altijd twijfel ik allereerst aan mezelf (is dat verkeerd?). Dat is nu niet nodig. Wel is het zaak te bedenken hoe ik dit de volgende keer kan voorkomen. "U bent niet de enige bij wie het tegen zit," zeg ik tegen de vrouw tegenover me, die meeluisterde.

Met de trein ga ik naar Nijmegen om vandaar de Lange Afstandfietsroute LF12 vanuit Mook te rijden. Het is zaak na een te drukke week ontspanning te zoeken. Al eerder fietste ik deze tocht. Ik weet dus dat het een rit wordt met heel veel pontjes, dijken en rivieren. De toch gaat door het land van Maas en Waal, maar ook zuidelijk van de Maas, de Waal zal ik niet over gaan en een stuk voert langs de Merwede. De kust ken ik goed; daar waar duinen, zee en strand het land bepalen. Hier zijn het de rivieren – die elkaar soms bijna raken – en dijken die het land aaneenrijgen. Het zijn lange kettingen met water dat vlak en glad met fijne steepjes door de stroom en wind richting zee glijdt. Dat donkere water straalt rust uit, terwijl het toch voortdurend in beweging is.

Metaforen. Is dat het wat ik zoek tijdens het fietsen? Beeldspraak om mijn eigen leven te duiden? Wat wil ik aan mijn ketting hangen? Nog niet zo lang geleden was dat volstrekt duidelijk. Een zo goed mogelijke vader en eerlijke partner. Bovendien iemand die stond voor zijn zaken en met roeien en riemen werkte aan een ideaal. Het ging goed tot de vermoeidheid en pijn toesloeg. De gang raakte eruit. Zolang ik de kettingen vast kon houden waren de rijgsnoeren alles bepalend en trokken als Maas en Waal met elkaar op; soms dicht bij elkaar en dan weer uiteenlopend. Het snoer wat ik nu te pakken heb voelt onwennig – als het al went. Het glipt me steeds uit de hand en de kralen die zich aan dienen zijn me soms te groot.

In de trein hoor ik twee vrouwen met elkaar praten. Het gesprek gaat vooral over het afronden van de studie. “Ze is so self absorbed,” zegt de een over haar studiebegeleidster. Het plotse Engels zet me aan het denken. Ben ik dat ook? Een blog als dit schrijven, is dat daar geen voorbeeld van? Op de fiets gaat de eerste vijftien kilometer de telefoon; drie maal werk. Werk dat niet om mij draait en geld verdienen maar om geweld en bezuinigingen. Rust heb ik van dat werk nodig – ook mijn hoofd mag wel eens stoppen. Rust krijg ik. Rust, regen, heel veel groen, pontjes die varen en pontjes die al gestopt zijn. In Ravenstein koop ik een kersenflap. Een calorieën bom, maar zo lekker. Ik zou er bijna nog eens voor gaan fietsen. Desnoods weer kleddernat worden door de onweeersbuien.


Foto's genomen op 10 juni 2011. Klik erop voor een grotere versie.

woensdag 1 juni 2011

Twee turven

“Ja jij moet ook altijd anders.” Het kwam eruit met venijn. De oorzaak was dat ik reageerde op háár opmerking over míjn dierbaarste stoel. Ze vond het “een belachelijk ding; zonder kraak, zonder smaak.”
“Die kraak en zmaak zitten er anders dik in,” antwoordde ik met overdreven nadruk op de z'ten en k's.
Mijn zus kon er niet om lachen, maar gooide eruit wat blijkbaar hoog zat.

“Weet je wat ook zo fijn is? Hij is stevig genoeg en goed gevormd om mee het ijs op te nemen. Nu al jarenlang,” had ik nog willen zeggen. Maar dat slikte ik in. Ongetwijfeld zou dat hebben geleid tot opmerkingen over de scheve en alleengaande schaatsen waarmee ik door het leven ben gegaan. Ik zou weer hebben moeten uitleggen dat alleen niet persé eenzaam is en niet alleen de gearmde wals op het ijs prettig is, maar ook het af en toe uit de band springen.

De stoel kreeg ik als kind. Bij een vriendinnetje thuis kochten ze vier stoelen in de vorm van een Z of K als je wilt. Zigzagstoelen noemde zij die. Prachtig vond ik ze en dat liet ik blijkbaar uit mijn ogen stralen. De ontwerper – die ze zelf kwam brengen – vroeg me of ik er ook een zou willen. “Zij,” reageerde de moeder, “zo hoog als twee turven, maar altijd het hoogste woord en met blijkbaar evenveel recht van spreken als wij. Zij ...” Daar viel ze stil.

Een maand later: “Dit is de eenentwintigste: speciaal voor jou! Even hoog als die vier, maar toch in jouw maat.” Mijn vader haalt hem op en vraagt zich hardop af of je daar de kachel op kan stoken. Mijn moeder wil hem niet in de kamer, maar het is mijn schat gebleven al die jaren. Ik ken mijn plaats, maar niet ten koste van mijzelf en dat heeft me meer opgeleverd dan plaatselijke koek-en-zopie. Die stoel is meer dan een stoel.

“Achter die stoel kan ik zien hoe mooi jullie zwieren en walsen over 't ijs,” zeg ik om de kou uit de lucht te halen.


Als antwoord op een oproep een blog te maken bij bovenstaande tekening: Schaatsen, uit: "Beppe Maaike's ondraaglijke vertellingen", Barbara Jansma