zaterdag 19 maart 2011

Onmetelijke rijkdom

“Ik bleef doorrennen tot ik niets meer kon zien. Mijn razernij en afgrijzen hadden mijn ogen verschroeid.”


Dit waanzinnige tempo van woorden, waarbij je nauwelijks adem kan halen, wordt volgehouden in het hele boek ‘Onmetelijke rijkdom’ van Ben Okri. De titel geldt niet alleen de inhoud, maar wat mij betreft ook het kunstwerk zelf. Het boek zindert van het geweld, chaos, de kracht van geesten en demonen, herinneringen en politieke meningen. Je wordt meegezogen in een andere wereld. Daarom breng ik het ruim tien jaar nadat het verschenen is nog even onder de aandacht van hen die het gemist hebben en wel zouden willen lezen.


Soms staat er opeens een kernachtige zin, die je even uit de stroom haalt en op de kant zet, waarna je weer in de rivier van voorbij razende gedachten en gebeurtenissen wordt gestort om mee te drijven, tegen stenen te botsen en onder water te worden gesleurd. Dit boek beschrijft niet het magische en mystieke Afrika, waar missionarissen en zendelingen op stuk liepen, het is er onderdeel van. Het is wel bijzonder dat je deze ervaring voor een paar euro kan kopen bij de Slegte of lenen in de bibliotheek. Toch, of juist door de magie, kon ik de eerste pagina’s maar moeilijk verteren. Het was wennen aan die andere wereld, maar dat duurt maar even als je er instapt.

Voor mijn kinderen heb ik ‘Geheimen van het Wilde Woud’ voorgelezen, het vervolg op de ‘Brief aan de koning’ van Tonke Dragt. In dat boek komt een dronkaard voor die met zoveel verve van zijn ongelofelijke avonturen kan vertellen dat het een lust is om voor te lezen. Maar die woorden zijn kinderspel vergeleken bij deze stroom van woorden. O wat zou ik dit graag voorlezen: de waanzin, de lust, de woede het mysterie. Het moet je mond uitvloeien als dikke olie uit de grond, dan weer hard en dan weer zacht, spuitend en stromend.

Het is ook een boek over de identiteit van Afrika. “En voor het eerst begon ik de geschiedenis te zien als een droom die wordt herschreven door degenen die weten hoe ze de informatie van het geheugen kunnen veranderen. Ik begon de geschiedenis te zien als een verzinsel, als een schaduwrealiteit, een realiteit die wij nooit als zodanig hebben ervaren. Wie leidt onze levens voor ons?” En even later, na rellen tegen politici die beloven wat ze niet doen en wel toezeggen wat ze niet zullen doen en de werkelijkheid van de straat verdraaien om er zelf beter uit te springen: “We begonnen ons af te vragen of onze razernij van invloed was op ook maar één enkele schaduw in de harde wereld die als de geschiedenis herschreven werd.” Over het Afrika van wie lezen wij eigenlijk? De geschiedenis werd gemaakt in “de enige taal die iedereen begrijpt - de taal van het geweld.”

Het is ook een boek over de onmetelijke rijkdom die wordt geroofd door een samenspel tussen corrupte politici, pers en gluiperds en de blanke. “Hij rookte een poosje zijn sigaret en nam met kalme ogen alles in zich op. Toen zei hij: ‘Ik heb een droom gehad. Een blanke man veranderde in een schildpad en vroeg me hem mijn land te geven. Hij had een geweer. Ik vocht met hem, en hij schoot me door mijn hoofd.’” En nog bondiger: “Ze maken Afrika kapot.”

De Britse Gouveneur-Generaal praat en droomt in mijn taal over Afrika. Zijn woorden zijn heel herkenbaar, ook al word je daar niet vrolijk van. Hij denkt iets van zijn omgeving niet mee te krijgen. Hij snapt inderdaad niets van de verhalen van insecten en geesten. Hij wil naar huis. Hij droomt over een weg waarlangs alle rijkdom afgevoerd kan worden, zonder aan de achterblijvers te denken.

Zwetend in zijn wijde katoenen hemd, maakt hij Afrika kapot in al zijn aspecten. Hij vernielt de taal, de traditie, de geschiedenis, de cultuur. Alles. “En terwijl hij in zijn grote kantoor zat met de foto van de Queen pal boven zijn hoofd, terwijl hij zijn lotsbestemming herschreef (de zijne rooskleuriger maakte, de onze zwartgalliger), haast de oude vrouw in het bos zich om onze ware, geheime geschiedenis te weven, een geschiedenis die gruwelijk en wonderschoon was, bloedig en komisch, labyrintisch, cirkelvormig, altijd veranderlijk, altijd verrassend (…).” Ik zou het hoofdstuk wel helemaal over willen schrijven, zo mooi, zo indringend, worden de gedachten van de Gouveneur-Generaal beschreven. Maar ook de stemmen die cirkelen in de lucht kunnen welsprekend zijn:

‘De blanken hebben onze kinderen tot slaven gemaakt.’
‘Op klaarlichte dag.’
‘En ze hebben ons volk laten zwoegen om hun koffie te zoeten.’
‘Zodat zij wegen konden bouwen die nooit hongerden.’
‘We hebben ze niet eens met de dood bedreigd.’
‘En zij zijn voor geen enkel gerecht gesleept, op de aarde noch in de hemel.’
‘Om zich tegenover God te verantwoorden voor hun misdaden.’
‘Daarom lijden wij nu.’
‘Op klaarlichte dag.’
‘Onze wegen hongeren wel.’
‘En onze geschiedenis weent.’
‘En onze toekomst is vol vraagtekens.’

De aanklacht gaat nog een halve pagina door. Zo direct, zo vol woede over geschiedenis, heden en toekomst dat het niet langs mij heen kan glijden. De woorden zijn een aanvulling - die niet misverstaan kan worden - op de hallucinerende teksten die de geslagen wonden beschrijven, maar ook op de taal van de geesten, het epische dialect van de bomen. Kortom hoe Okri Afrika heeft gevangen in woorden.

Op de achterflap staat : ‘Als Jeroen Bosch had kunnen schrijven zou hij onmetelijke rijkdom hebben geschreven.’ Het boek is inderdaad meer dan mooi, het is een monument.



Hoofdstuk 29: een flard nachtmuziek


Terwijl ik in de kamer zat verscheen er een prachtige gloed on me heen. Uit die omhullende gloed klonk een flard wonderschone muziek. Ik luisterde naar de puurheid van de muziek en zei heel zachtjes: ‘Ade ben jij dat?’

De geest van mijn dode vriend dook naast me op. Zijn glanzende witte hoed was het enige herkenningsteken en lichtpunt in die treurige duisternis.

‘Waarom breng je zulke liefelijke muziek mee terwijl er hier op aarde zoveel ellende heerst? Vroeg ik fluisterend.
‘Wees dankbaar voor de muziek,’ antwoorde hij.
Ik dacht na over zijn woorden. Ik hoorde een verkoelende wind over het land waaien. Ade zweeg. Zijn stilzwijgen maakte me opmerkzamer op de muziek.
‘Waarom verliezen we de hoogtepunten in ons leven?’ vroeg ik.
‘Om hoger of lager te kunnen gaan.’
‘Waarom verliezen we de mooiste dromen van ons leven?’
‘Omdat we vergeetachtig zijn.’
‘Hoe kunnen we die vergeetachtigheid tegengaan?’
‘Door onszelf te vernieuwen.’
‘Hoe dan?’
‘Door om de zeven jaar weer kind te worden.’
‘Zijn we gedoemd onze mooiste dromen te verliezen?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘Om ze opnieuw te vinden.’
‘Hoe dan?’
‘Door te luisteren.’
‘Waarnaar?’
‘Naar de zielensmart of het gelach van de engelen.’
‘Waar?’
‘In onszelf.’

De muziek klonk nu zwakker. Hoe zwakker ze klonk, hoe mooier ze werd. Het was haast onverdraaglijk. De aanwezigheid van mijn vriend vervaagde. De gloed temperde. Hij liet me weer achter, op deze donkere plek, temidden van alle hardheden van de wereld.
Toen glimlachte hij en was verdwenen. Maar de muziek, waarvan de teerheid in de stilte bleef hangen, liet hij me behouden.”

Geen opmerkingen: