149 woorden
Het is donker achter de Veempakhuizen. Het water rimpelt en de lichtjes van de schepen schommelen. De Oude Houthaven is volgestort met zand en slib en nog maar twee meter diep. De man die op een bankje aan de kade stiekem een peuk rookt en niet thuis, omdat hij is gestopt met roken, zakt in slaap.
“Houd hem,” klinkt het in de binnentuin van de Amsterdamse Lassusstraat. Daar ontsnapt, via de ladder waarmee hij binnendrong, een dokter die net de vegiftiging van zijn matraise liet mislukken. Hij rent, vindt een auto met chauffeur en vertrekt.
Het voertuig krijgt onderweg echter een lekke band. Overstuur vindt hij vervolgens onderdak in een logement op de Martelaarsgracht en schrijft zijn afscheidsbrief. Langzaam zakt zijn verzwaarde lichaam naar de diepte.
Welke schatten zouden onder die meters zand liggen, vraag de roker zich romantisch af, kort nadat hij wakker schrok van een plons.
Voorgelezen in De Taalstaat minuut 41:35
Vitriool
naar het schijnt.
Dan schrijft die alleen
nog venijn.
Geen zinnig woord komt
er meer uit.
Ik ken die mensen
die zo pennen,
maar ook zonder zuur
zou hun tekst
ongenietbaar zijn.
Niet het schrijfgerei
maar de krabbelaar
sabelt zichzelf
kleingeestig neer
als een ridder
in gevecht
met een konijn.
Ik ken die mensen
en soms raken ze me
daar waar ik
ze liever zou negeren,
zwavelzuur brandt
omdat het bijt.
De foto's kan je aanklikken voor een grotere versie ervan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten